Column: Hoogheemraden polderen er op los

We mogen deze week weer een nieuw waterschapsbestuur kiezen. Een goed waterbeheer dat er voor zorgt dat we geen overstromingen krijgen én in de zomer genoeg (schoon) water hebben is cruciaal voor onze samenleving.

Het bestuur van de waterschappen moet bestaan uit verstandige mensen die veel kennis hebben vergaard over waterbeheer. Je kunt enige twijfel hebben over het democratische gehalte van de samenstelling van de besturen: een deel van de bestuursleden kan niet door ons worden gekozen. Bovendien: in hoeverre verschilt sociaaldemocratisch waterbeleid van liberaal of christelijk waterbeheer? In de eerste plaats is het van groot belang dat we veilige dijken en duinen hebben.
De geschiedenis van Callantsoog en omgeving laat dat duidelijk zien. In het jaar 920 werd Callantsoog nog Kallinge genoemd. In die tijd lag het vijf kilometer westelijker, waar nu de Noordzee stroomt. Er woonden bijzonder weinig mensen omdat de grond er onvruchtbaar was. In de Middeleeuwen veranderde het landoppervlak van de Kop van Noord-Holland door overstromingen en stormvloeden aanzienlijk; grote stukken land spoelden weg en het dorp dat nu Callantsoog heet werd een waddeneiland, evenals Huisduinen. In het Noorden van ’t Oog (eiland) ontstond een diepe geul, het Heersdiep, en tussen Petten en ’t Oog ontstond het Zijpergat, ook een diepe geul waarin de getijden vrij spel hadden. Tot in de late Middeleeuwen bleef deze situatie bestaan.
De bewoners van ’t Oog hadden een bikkelhard bestaan en bevonden zich in een kwetsbare positie. Alleen de duinen voorkwamen dat zij niet werden verzwolgen door de Noordzee. De bewoners leefden van de visserij en het bewerken van de schaarse gronden die ze ter beschikking stonden. Vaak bevond dat land zich in een duinkom. In 1561 hadden 129 ingelanden (grondgebruikers) met elkaar ongeveer 142 hectare land, dat is per landgebruiker 1,11 ha. De visserij was een welkome aanvulling op de karige opbrengsten uit het boerenbedrijf. De veelal arme ‘Ogers’ bewoonden schamele, houten woninkjes. Eeuwenlang werd er weinig tot geen aandacht besteed aan de kustverdediging. Pas in de zestiende eeuw werd de Zijpe ingepolderd met een omringdijk, die later met de Noord- en de Zuidschinkeldijk aansloot op ’t Oog. Het realiseren van de schinkeldijken had te maken met een doorbraak van de duinenrij ter hoogte van ’t Oog die het hele dorp verwoestte. Door de Allerheiligenvloed in 1570 was namelijk een nieuw zeegat ontstaan: het Oogmergat, tussen Callantsoog en Groote Keeten. Veel land – zoals de Oudelander polder- werd overspoeld en de Ogers vluchtten weg naar het zuidoosten van het eiland. Zo breidde zich een al bestaand gehuchtje van enkele boerderijtjes, Sevenhuysen genaamd, uit tot het nieuwe dorp Callantsoog. Nu op een relatief veilige afstand van de zee. Van de resten van de verloren gegane kerk werd een nieuwe gebouwd, een nog steeds belangrijk cultuurhistorisch monument in de badplaats.
Het was na die allesverwoestende vloed duidelijk dat er iets gedaan moest worden om niet nog meer land te verliezen. ‘Nadat Schagen financiële hulp om de doorbraakgaten te dichten had geweigerd en hulp van het landsbestuur uitbleef, moesten de Ogers toezien hoe hun land in toenemende mate – na elk hoog tij en elke storm meer- uiteengeslagen, met zand overlopen en geheel en al aan getijde invloed overgeleverd werd,’ aldus Henk Schoorl, schrijver van een boek over Callantsoog. Ook na 1570 was de toestand precair en was een nieuwe overstroming door de Noordzee iets waar de Callantsogers ernstig rekening mee moesten houden.
Na de verkoop van de Heerlijkheid Callantsoog aan ‘vier heren’ in 1611 kwam er gelukkig meer aandacht voor de kustverdediging. Alvorens men dijken ging bouwen, werd geprobeerd met rietschuttingen en helmbeplantingen duinvorming te stimuleren, wat niet het gewenste resultaat opleverde. De blijkbaar gefortuneerde heren werkten in financieel opzicht krachtig mee aan het realiseren van diverse dijken die ’t Oog voortaan voldoende bescherming moesten bieden tegen de zee. De Oogmergatsdijk zou de doorgebroken duinen weer met elkaar verbinden. Bovendien werd in 1610 met een zanddijk begonnen tussen ’t Oog en Huisduinen. Omdat Johan van Oldenbarneveldt zich er intensief mee had bemoeid werd de dijk ook wel Oldenbarneveldtsdijk genoemd. Deze dijk werd technisch mogelijk omdat het Heersdiep inmiddels flink was verzand. Met eb kon men zo van Groote Keeten naar Huisduinen lopen.
De meeste dijken in de Kop van Noord-Holland waren in het belang van een groot deel van Noord-Holland, zelfs van Amsterdam. In de financiering werd dan ook door meerdere Noord-Hollandse steden bijgedragen. Het bijeenbrengen van de benodigde gelden had echter wel veel overleg en mondelinge overtuigingskracht nodig. Men betaalde liever niet mee vanwege de zeer hoge kosten die met de dijkenbouw gepaard gingen.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw werden er grote bedragen aan uitgegeven, zo’n tien miljoen aan de bedijkingen en zo’n vijf miljoen voor de aanleg van kanalen en trekvaarten. In die tijd vond het transport plaats per paard en wagen of per trekschuit. De infrastructuur bestond grotendeels uit karresporen en zandpaden. Verharde wegen waren een hoge uitzondering.
De intensieve dijkenbouw in de Kop van Noord-Holland gaf de Ogers na het binnenhalen van de oogst een welkome bijverdienste. Het bouwen van dijken ging in die tijd geheel met man- en paardenkracht. Na een uitvoerig uitmeten van het project werd een gedegen plan gemaakt en moest het werk vervolgens uitgevoerd worden. Het werk werd verdeeld in zogenaamde ‘parken’, waarop aannemers zich konden inschrijven. Zo’n aannemer was meestal slechts een woordvoerder voor een groepje mannen, vaak familie of dorpsgenoten, die het werk ging uitvoeren. Met de meestal niet draagkrachtige woordvoerder/aannemer maakte de opdrachtgever afspraken. Om de arbeiders te kunnen betalen werden voorschotten uitbetaald. Het gebeurde herhaaldelijk dat zo’n aannemer meteen na het in ontvangst nemen van zo’n voorschot de hielen lichtte. Ook bij tegenslagen zoals afspoeling, verstuiving of storm tijdens het aangenomen werk werd het vaak in de steek gelaten. Dan moest het weer opnieuw worden aanbesteed. Meestal vond de afrekening van het werk dan ook pas na oplevering plaats. De meeste aannemers en hun arbeiders kwamen uit de Kop van Noord-Holland, met name uit Schoorl, Groet, Krabbendam, Warmenhuizen, Sint Maarten, Petten, Schagen en Callantsoog. Maar ook uit regio’s waar men ervaring had in het bouwen van waterkeringen, zoals uit Vlaardingen en omstreken. Callantsogers zagen het werk als een welkome aanvulling op het boerenbedrijf en de visserij. Met paard en kar waren zij snel ter plaatse. De ‘karrers’ kwamen uit de boerenstand van Callantsoog en omliggende dorpen. De ‘slechters’ die het werk met kruiwagens en met de schop moesten doen kwamen soms van veel verder weg. Westelijk Nederland werd tussen 1514 en 1635 flink wat cultuurgrond rijker door ontginningen, droogleggingen en inpolderingen.
In 1894 was de precaire toestand van de zeewering in Callantsoog menigmaal onderwerp in de krant. In de Alkmaarsche Courant weet men de weifelende houding van de overheid aan administratieve geschillen. Dat men het gevaar van doorbraak daarvan liet afhangen, vond men onbegrijpelijk. In 1896 maakten velen zich ook grote zorgen over de tekortschietende kustverdediging vanaf Petten tot Huisduinen. De invloedrijke dijkgraaf Pieter van Foreest schreef een vlammend betoog in het Algemeen Handelsblad waarin hij pleitte voor de aanleg van strekdammen benoorden Petten. Hij ergerde zich aan de zich al geruime tijd voortzettende strijd tussen het Rijk en de Provincie over wie het zou moeten betalen. Van Petten tot Huisduinen waren het strand en de duinen flink in omvang afgenomen en vooral bij paal 13 in Callantsoog was het duin zeer smal geworden. Bij een doorbraak zouden de zeedijken het niet houden en de laaggelegen polders overstromen. Van Foreest waarschuwde de overheid: ophouden met twisten over wie het moet betalen, maar beginnen met kustversterking voor het te laat is. Na onteigening van grote stukken grond en duinen werden In 1899 de eerste strekdammen voor Callantsoog aangelegd. Bovendien werden de stranden verhoogd en verbreed door zandsuppletie.
Er is in de loop van de tijd van alles gedaan om ons te behoeden voor overstromingen. Het is van groot belang goede Hoogheemraden te hebben met verstand van zaken. Er zal de komende tijd bijvoorbeeld een slimme oplossing moeten worden gevonden om het waterpeil van de polders omhoog te krijgen. Dat zal moeten gebeuren om in de zomer genoeg water te hebben én verzakking van gebouwen tegen te gaan. Hoogheemraden blijken verschillende belangen te vertegenwoordigen, maar door met elkaar te ‘polderen’ kan er consensus worden bereikt over de wijze waarop het water wordt gekeerd, voldoende kwaliteit van water wordt verkregen én voldoende water wordt vastgehouden voor de droge perioden in de zomer…

Wil je niets missen uit Schagen en de regio?
Avatar foto
Sanne de Weger werkte van 2011 tot 2024 parttime op de redactie van Noordkop Centraal.



Geef hier jouw reactie (check eerst onze huisregels):